Dat iedereen zoveel kunstwerken van Van Gogh bij elkaar in één museum kan zien is voor een groot deel te danken aan een man: de neef van de kunstenaar, die ook Vincent van Gogh heette.
Op zijn 21ste kreeg neef Vincent toegang tot zijn deel van de unieke erfenis aan kunstwerken van zijn oom. Eén ding wist hij zeker: hij wilde niet in de voetsporen treden van zijn moeder, door net als haar zijn leven vooral in het teken te zetten van de kunst.
Toch was híj het uiteindelijk die ruim 60 jaar later aan de basis stond van het Van Gogh Museum in Amsterdam. Waarom wilde hij dat er een museum kwam?
Jo van Gogh-Bonger met haar zoon Vincent, 1890.
Vincent van Gogh in 1962, Foto: Kees Scherer, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)
Een unieke erfenis
Vincent was de zoon van Theo van Gogh en Jo van Gogh-Bonger. Hij groeide op zonder broers of zussen, omringd door de kunst van zijn oom. De twee Vincents hebben elkaar een paar keer ontmoet, maar neef Vincent kende zijn oom vooral uit verhalen. Hij was nog een baby toen de kunstenaar stierf en niet lang daarna verloor hij ook zijn vader Theo.
De kleine Vincent en zijn moeder Jo van Gogh-Bonger werden plotseling de eigenaren van honderden schilderijen, tekeningen en brieven van Vincent van Gogh. Jo zette zich de rest van haar leven in om zijn kunst te promoten. Vincent kon haar voorbeeld volgen, maar verlangde ernaar iets voor zichzelf te creëren.
Over hem en zijn vrienden zei hij: ‘Wij wilden niet altijd met de esthetica te maken hebben. Wij wilden ons liever bezig houden met meer konkrete zaken en in de maatschappij werken.’

Johan Cohen Gosschalk, Portret van Vincent van Gogh, 1907-1908, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)
De ingenieur
Vincent besloot om zijn hart te volgen en werktuigbouwkunde te gaan studeren. Hij bouwde een succesvolle carrière op, eerst als ingenieur en later als eigenaar van zijn eigen organisatieadviesbureau. Om hem niet te verwarren met zijn beroemde oom, wordt hij daarom ook wel ‘de ingenieur’ genoemd.
De ingenieur verloor de collectie nooit uit het oog. Een van zijn lievelingswerken, Zeegezicht bij Les Saintes-Maries-de-la-Mer hing bijvoorbeeld op zijn studentenkamer in Leiden.

Vincent van Gogh, Zeegezicht bij Les Saintes-Maries-de-la-Mer, 1888
Jo overlijdt
Toen Vincent 35 jaar was overleed zijn moeder Jo (1925). De volledige verantwoordelijkheid voor de collectie kwam nu bij hem te liggen. Dat was nogal wat, want het werk van zijn oom was inmiddels veel bekender geworden. Hij besloot al snel om te stoppen met de verkoop van kunstwerken. Alles wat nog in het bezit van de familie was, moest bij elkaar blijven vond hij.
In zijn huis in Laren hingen beroemde werken als Amandelbloesem en Zonnebloemen gewoon aan de muur. Maar een groot deel lag ook opgeslagen in de speciale schilderijenkamer in het huis. Zijn vrouw Josina vond het jammer dat zoveel werken voor niemand te zien waren. Vanaf eind 1930 gaf de ingenieur gelukkig een groot deel van de verzameling in bruikleen aan het Stedelijk Museum Amsterdam. Daar was de collectie nog steeds toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak.
Ingenieur Vincent van Gogh en zijn tweede vrouw Nel van Gogh-van der Groot in hun huis in Laren, 1949. Foto: Peter Pollack, collectie Art Institute Chicago
Oorlogsjaren
Toen het Duitse leger in mei 1940 Nederland binnenviel, was men bang dat de nazi's diverse kunstcollecties in beslag zouden nemen. De Van Gogh collectie kwam de Tweede Wereldoorlog gelukkig veilig door. De kunstwerken waren grotendeels ondergebracht in een bunker in Castricum. Maar persoonlijk kreeg Vincent een groot verlies te verwerken. Zijn oudste zoon Theo was actief in het verzet, en werd aan het einde van de oorlog opgepakt en gefusilleerd door de Duitse bezetter.
De kunstbunker in april 1940. Foto: Stedelijk Museum Amsterdam
Interieur van de ondergrondse kluis in de duinen bij Castricum. Verschillende werken van Vincent van Gogh zijn hierop te zien. Foto: Stedelijk Museum Amsterdam
Na de oorlog besloot Vincent om nadrukkelijker met de collectie naar buiten te treden. Hij was inmiddels 55 en had zijn sporen verdiend in zijn vakgebied. De tijd was rijp om zijn leven meer in dienst te stellen van de collectie. Nu doemden er nieuwe uitdagingen op. Vincent realiseerde zich dat de collectie uiteen zou vallen als hij kwam te overlijden. Alle werken zouden verdeeld worden onder zijn drie kinderen. En zij zouden waarschijnlijk collectiestukken moeten verkopen om de erfbelasting te kunnen betalen. De kunstwerken waren inmiddels flink in waarde gestegen.
Daarom besloot Vincent in 1949 een stichting op te richten, waarin alle stukken werden ondergebracht en zo bij elkaar bleven. Hij probeerde zelfs de familiecollectie uit te breiden met kunstwerken die al tijdens Van Goghs leven verspreid waren geraakt. Dat lukte met Het uitgaan van de hervormde kerk in Nuenen. Het schilderij was terecht gekomen bij zijn nicht, maar zij besloot het te verkopen aan Vincent. En het lukte ook met De tuin van de Inrichting, dat Van Gogh destijds had achtergelaten bij Dr. Gachet in Auvers. De zoon van Dr. Gachet schonk het aan de Stichting.

Vincent van Gogh, Het uitgaan van de Hervormde Kerk te Nuenen, 1884

Vincent van Gogh, De tuin van de inrichting, 1889
Een revolutionair museum
Van Goghs werk was inmiddels bekend en geliefd over de hele wereld. Moest er geen permanente plek komen waar iedereen zijn werk kon zien? Eind jaren 50 sloot de ingenieur een overeenkomst met de Nederlandse staat. Hij besloot om de collectie niet langer in de familie te houden, maar droeg deze over aan een nieuwe Vincent van Gogh Stichting. In ruil daarvoor zegde het rijk toe een museum te bouwen. Hijzelf en zijn kinderen bleven betrokken. Ze namen zitting in het bestuur, samen met een vertegenwoordiger van de minister die verantwoordelijk was voor kunst en cultuur.
Vincent had zelf uitgesproken ideeën over wat voor soort museum dit moest zijn. Een levendige plek, waar de kunst niet alleen werd bewaard, maar waar er ook ruimte was voor tentoonstellingen, lezingen en ontvangsten. Educatie en ontwikkeling was belangrijk. Uitgangspunt bij tentoonstellingen moest zijn dat ook het publiek zonder uitgebreide kunstkennis een leuk en inspirerend museumbezoek zou hebben. Nu allemaal heel gewoon voor een museum, maar destijds revolutionair.
Vincent van Gogh op de bouwplaats van het Van Gogh Museum, 1970
Bouw van het Van Gogh Museum. Foto: Stedelijk Museum Amsterdam
De werkplaats in het Van Gogh Museum. Foto: Vincent Mentzel, Gemeente Musea van Amsterdam
Workshop ruimte in het Van Gogh Museum
Interieur Van Gogh Museum, 1973. Foto: Jan en Fridtjof Versnel
Een museum voor één kunstenaar?
Na jaren van plannen maken, ontwerpen en bouwen was het op 2 juni 1973 dan zover, de opening van het museum. Sceptici vroegen zich af of er wel genoeg belangstelling zou zijn voor een museum voor maar een kunstenaar. Maar na amper twee maanden werd al de honderdduizendste bezoeker verwelkomd.
De wens van ‘neef Vincent’ was in vervulling gegaan: de collectie veilig bij elkaar en te zien voor iedereen dit dat maar wilde, tot op de dag van vandaag.
Op 28 januari 1978 overleed Vincent, maar tot een maand voor zijn dood, was hij bijna iedere dag in het museum te vinden.
Vincent van Gogh bij de balie in het Van Gogh Museum, c. 1976. Foto: Thijs Quispel, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)