Zeg je 'Vincent van Gogh', dan denk je aan felle, heldere kleuren. Maar dat is niet altijd zo geweest.
Wie Vincents eerste schilderijen vergelijkt met zijn latere meesterwerken ziet hoe de kleuren veranderen van donker naar licht. Van moddertinten naar stevige kleurcontrasten. Dit verhaal gaat over Vincents zoektocht naar een eigen kleurenpalet.
Eerste schilderlessen
Zijn eerste schilderlessen kreeg Vincent van de kunstenaar Anton Mauve in Den Haag. Mauve gebruikte vooral grijze en blauwe tonen.
In Nederland werkten de meeste kunstenaars op dat moment ‘tonaal’. Dat waren de schilderijen die Vincent om zich heen zag. Zo begon hij zelf ook te schilderen.
Vincent van Gogh, Stilleven met kool en klompen, 1881
Gevoel voor kleur
Toen Van Gogh bij Mauve in de leer ging, mocht hij meteen stillevens in olieverf maken. Zo kon hij gevoel voor kleur ontwikkelen. Hij was daar erg tevreden over omdat hij tot dan toe vooral getekend had. Dat was gebruikelijk voor een beginnend kunstenaar. Dit schilderij was zijn eerste poging. Het was vooral een oefening in kleur, stofuitdrukking en penseelgebruik.
Vincent van Gogh, Spoelwiel, 1885
Toon op toon
Bij tonaal schilderen was het de kunst om in lichte en donkere tonen te variëren op één kleur. In dit simpele stilleven – van een apparaat om garen te winden - varieerde Van Gogh op een donkere blauwgroene tint. Met een lichte toon van deze kleur accentueerde hij de plekken waar licht op valt.
De werking van kleuren
Vincent wilde graag meer weten over de werking van kleuren. Hij bestudeerde allerlei boeken over kleurtheorie. Zo leerde hij dat de complementaire kleuren - rood en groen, geel en paars, blauw en oranje - elkaar versterken.
Vincent begreep nu de theoretische principes van deze kleurenparen. De illustraties in zijn handboeken waren echter overwegend in zwart-wit. Hoe moest hij de kleurprincipes toepassen?
'Kleur drukt uit zichzelf iets uit, dat kan men niet missen, daar moet men gebruik van maken. Wat mooi doet, werkelijk mooi – is ook juist.'
Vincent aan zijn broer Theo, c. 28 oktober 1885
Kleurencirkel uit het theorieboek van Charles Blanc, 1867.
Maximaal kleurcontrast
In de kleurencirkel van Charles Blanc staan de primaire kleuren met hun mengkleuren ertussen. De complementaire kleuren - recht tegenover elkaar - geven een maximaal kleurcontrast. Naast elkaar geplaatst lijken ze optisch krachtiger dan alleen.
Eugène Delacroix, 1842.
Een groot voorbeeld
In een artikel las Van Gogh over de toepassing van kleuren door de Franse schilder Eugène Delacroix (1798-1863). Delacroix is een van de beroemdste schilders van de romantiek. Hij gebruikte contrasterende kleuren om de dramatiek te verhogen en een emotie of stemming op te roepen. Vooral dat laatste sprak Van Gogh aan.
Mengen tot modderkleuren
Vincent begon de complementaire kleuren wel te gebruiken, maar hij bleef de kleuren mengen tot ‘moddertinten’. Zijn schilderijen hadden op het eerste gezicht nog steeds dezelfde as- en aardetinten als het werk van zijn Nederlandse collega’s.
Zijn broer Theo schreef ondertussen vanuit Parijs enthousiast over de lichtwerking, de losse penseelstreken en de heldere kleuren van de impressionisten. Maar het was onmogelijk om vanuit Nederland een goed beeld te krijgen van die nieuwe Franse stroming. Pas toen Vincent een paar jaar later met eigen ogen deze moderne schilderijen zag, veranderden zijn kleuren werkelijk.
Vincent van Gogh, De aardappeleters, 1885
'Een goed stoffigen aardappel'
Het schilderij De aardappeleters was voor Vincent een afgewogen oefening in kleur. De koppen gaf hij ‘zoowat de kleur van een goed stoffigen aardappel, ongeschild natuurlijk.’
Door de boeren dezelfde kleuren te geven als de aardappels wilde hij de realiteit van het harde boerenleven verbeelden.
Vincent van Gogh, Kop van een vrouw, 1885
Kleurenpaar rood en groen
Voor Kop van een vrouw gebruikte Vincent hoofdzakelijk het kleurenpaar rood en groen. Hij mengde ze, in plaats van ze helder en bijna ongemengd naast elkaar te plaatsen. Daardoor is het kleurcontrast minder sterk.
In Parijs zag Vincent het licht
Vlak na aankomst in Parijs bekeek Vincent in het Louvre een plafondschildering van Eugène Delacroix. Hij was onder de indruk van de kleurcontrasten. Paars staat bijvoorbeeld naast geel, oranje naast groen. Vincent zag hoe hij kleur op een moderne manier kon toepassen. Vrijwel ongemengd en los naast elkaar. Een eyeopener: nú begreep hij hoe heldere kleuren op elkaar inwerken!
Eugène Delacroix, detail van 'Apollo verslaat Python', plafondschildering in de Galerie d’Apollon in het Louvre, 1850 Photo (C) Musée du Louvre, Dist. RMN-Grand Palais / Olivier Ouadah.
Frisse kleuren
Vincent was ook geïnspireerd door het lichte doek, de losse penseelstreek en de frisse kleuren van de impressionisten. In dit vroege impressionistische werk probeerde Pissarro een vluchtig moment van de dag te ‘vangen’. Hij concentreerde zich op de werking van licht en kleur. Kijk maar naar de losse, veelkleurige penseelstreekjes, en de lange blauwe schaduwen die aangeven dat de zon laag bij de horizon staat.
Camille Pissarro, Route de Versailles, Rocquencourt, 1871
De moderne kunst in Parijs inspireerde Vincent om lichter, helderder en losser te schilderen. Net zoals de impressionisten. Hij raakte ook in de ban van de ‘pointillisten’, die schilderden in kleurige stipjes.
In de ban van het pointillisme
Vincent raakte geïnteresseerd in het pointillisme toen hij op een tentoonstelling in 1886 werk zag van Georges Seurat. Dat jaar brak Seurat door met zijn haast wetenschappelijke schilderstechniek. Hij plaatste ongemengde kleuren naast elkaar in losse stippen. Als je er van een afstandje naar kijkt (of als je door je oogharen kijkt), vormen de stippen toch een eenheid. In het schilderij van de Seine hieronder zijn de stippen nog wat losser geschilderd. Later maakt Seurat zijn stippen steeds preciezer.
Net als Seurat, schilderde Vincent ook aan de oever van de Seine. Hij paste de pointillistische schildertoets op zijn eigen manier toe: lange streepjes voor het water, kleine stippen voor bomen en struiken en grote toetsen voor de lucht.
Georges Seurat, De Seine bij Courbevoie, 1884
Vincent van Gogh, Oever van de Seine, 1887
Met stippels en streepjes
Tuin met geliefden: Square Saint-Pierre is een van Vincents meest ‘pointillistische’ schilderijen. Het was het eerste werk dat hij in Parijs exposeerde.
Hij paste de nieuwe schildertechniek naar eigen inzicht toe en wisselde stippels af met streepjes. Op den duur vond Van Gogh het precieze gestippel waarschijnlijk te rigide en tijdrovend.
Vincent van Gogh, Tuin met geliefden: Square Saint-Pierre, 1887
Sterke kleurcombinaties
Vincent maakte de ene kleurstudie na de andere. Welke kleurcombinaties geven het sterkste effect? Hoeveel variaties bestaan er binnen één kleur? Kleur was een obsessie geworden voor Vincent.
Kleurcombinaties testte hij met gekleurde draadjes, voordat hij er dure verf aan besteedde. In deze kist bewaarde hij zijn bolletjes wol.
Metamorfose
In Parijs werd Vincent een moderne kunstenaar. Die metamorfose voelde hij zelf ook duidelijk. Daarom presenteerde hij zich in een zelfportret als schilder. Hij gebruikte felle, heldere kleuren om te laten zien dat dit de kleuren van moderne kunstenaars waren. Trots signeerde hij het schilderij in oranje-rood.
Aan zijn zus Willemien schreef hij: 'Dat er kleuren zijn die elkaar doen schitteren, die een paar uitmaken, elkaar completeeren als man en vrouw.' (c. 20 juni 1888)
Vincent van Gogh, Zelfportret als schilder, 1887-1888
Gevoel en betekenis
Voor Vincent was kennis van de kleurentheorie erg belangrijk bij het schilderen. Hij realiseerde zich ook dat een schilder niet moest proberen precies de juiste kleur weer te geven die hij voor zich zag. Dat was slechts ‘de weergave van de werkelijkheid in de spiegel’, en geen kunst. ‘De effecten die de kleuren door hun harmonie of disharmonie veroorzaken’ moesten juist worden versterkt om een gevoel over te brengen.
Vincent van Gogh, Nachtcafé, 1888. Yale University Art Gallery
Het Nachtcafé, in Arles, was in Vincents ogen een nare bedoening, een hangplek voor mensen die arm of dronken waren. Voor zijn schilderij koos hij daarom botsende roden, groenen en gelen; van olielamplicht en gaslicht, van harmonie en disharmonie.
Vincent van Gogh, De tuin van de inrichting, 1889
Dit schilderij toont de tuin van de inrichting in Saint-Rémy waar Van Gogh een jaar was opgenomen. Aan zijn vriend Bernard schreef hij over dit schilderij: ‘Je begrijpt wel dat de combinatie van roodoker, groen dat donker is gemaakt met grijs en de zwarte strepen die de contouren aangeven, een beetje het angstgevoel opwekken waaraan sommige van mijn lotgenoten soms lijden, dat men "een rood waas voor de ogen krijgen" noemt.’
Vincent van Gogh, De stoel van Gauguin, 1888. / Vincent van Gogh, Van Goghs stoel, 1888. The National Gallery, Londen
Dit schilderij van Paul Gauguins stoel is een soort ‘portret’ van Van Goghs kunstenaarsvriend. De moderne romans en de kandelaar met brandende kaars symboliseren zijn karakter. Met de overwegend rode en groene tinten probeerde Van Gogh een nachtelijke sfeer te treffen. Als tegenhanger van dit werk schilderde hij ook een dageffect: zijn eigen eenvoudige boerenstoel, in helder geel en blauw. De twee schilderijen symboliseren de verschillende karakters van de twee kunstenaars.
Schilder van de toekomst
Vincent hoopte met zijn kleurrijke werk een bijdrage te leveren aan de modernisering van de kunst. Na zijn tijd in Parijs voerde Vincent de felle kleurcontrasten nog verder door. In Zuid-Frankrijk maakte hij de talloze schilderijen waarmee hij zo bekend is geworden, zoals de vaas met blauwe irissen tegen een gele achtergrond. Van Gogh beschreef dit bloemstilleven als 'een effect van enorm uiteenlopende complementaire kleuren die elkaar door hun tegenstelling doen uitkomen.'
Een jaar eerder (in 1888) voorspelde Vincent dat de schilder van de toekomst een colorist zou zijn ‘zoals er nog niet een is geweest’. Hij wist toen nog niet dat hij zelf die schilder zou worden.
Vincent van Gogh, Irissen, 1890