Van Gogh was een onvoorwaardelijke liefhebber van Japanse kunst. Aan het einde van 1887 maakte hij drie schilderijen gebaseerd op de prenten van de Japanse kunstenaars Hiroshige en Eisen. De liefde voor de Japanse kunst blijkt vooral Van Goghs brieven uit Arles. Hierin presenteert hij de kunstwerken die hij aldaar maakte, nadrukkelijk als de vrucht van zijn bewondering voor de kleurenhoutsneden uit Japan. Zo schrijft Van Gogh dat hij in Arles 'schilderijen zoals de Japanse prenten' maakte, dat hij beschikte over een 'Japanse blik' en hij meldde zelfs dat al zijn werk 'enigszins op Japonaiserieën [berust]' (Brief 707, 620, 640). Van Goghs fascinatie voor deze Japanse kunst was niet spontaan opgebloeid, maar was opmerkelijk genoeg ontstaan vanuit een marktgericht denken.
Kleurrijk en verkoopbaar
Vincents broer Theo, die als kunsthandelaar in Parijs werkte, stimuleerde Vincent om modernere kunst te gaan maken. Enigszins contre coeur begon Van Gogh kleurrijker te schilderen, naar het voorbeeld van de Franse impressionisten. Van Goghs vaardigheden namen snel toe, waardoor hij serieus met de gedachte speelde om zijn kansen in Antwerpen en later ook in Parijs te gaan beproeven. Afgezien van meer kleur, wist Van Gogh nauwelijks wat de kunstmarkt daar van hem zou verlangen.
Dat veranderde nadat Vincent in 1884 het boek Cherié van Edmond de Concourts las, waarin hij ontdekte dat de laatste trend bestond uit het zogeheten japonisme. Met deze informatie in het achterhoofd vertrok Van Gogh eind 1885 naar Antwerpen, waar hij losse zwart-witprenten uit geïllustreerde Japanse boeken begon te kopen. Hij was geïntrigeerd door het exotische, afwijkende karakter van de prenten uit deze boeken. Begin 1887 schafte Van Gogh in Parijs in één keer maar liefst 660 Japanse prenten aan, in de hoop ze te kunnen verkopen en zo wat geld te verdienen. Dat handelen liep op niks uit, maar Van Gogh raakte vervolgens zwaar onder de indruk van deze kunst.
Inspiratie uit Japan
De tentoonstelling Van Gogh & Japan toont Van Goghs inspiratie door het Oosterse voorbeeld. Daarmee ligt deze tentoonstelling in het verlengde van eerdere tentoonstellingen zoals Van Gogh & Millet (1988-1989, met een herhaling in 1998-1999), Van Gogh en Gauguin (2001-2002) en Daubigny, Monet, Van Gogh (2016-2017). Al deze tentoonstellingen werden georganiseerd om de 'invloed' van deze meesters op Van Goghs artistieke prestatie in beeld te brengen.
De tentoonstelling begint met Van Goghs vrije vertaling uit 1887 van Hiroshiges Onverwachte avondbui op de Grote Brug bij Atake en sluit af met Van Goghs magistrale, maar droef stemmende Regen - Auvers (1890). Zo kon mooi inzichtelijk gemaakt worden hoe de inspiratie uit Japan zich ontwikkelde. Van Gogh maakte Regen - Auvers in de laatste weken van zijn leven. Het heeft een dramatische kracht die het eerste werk en ook de hieraan ten grondslag liggende Japanse houtsnede mist. Dat laat zien hoe sterk Van Gogh zich het Japanse voorbeeld wist toe te eigenen. Het werken in de geest van de Japanse kunstenaars bleek sterker dan het overnemen van zekere formele kernmerken alleen.
Beweegredenen
Achteraf gezien werd Van Goghs 'navolging' van de Japanse kunst bepaald door een aantal factoren. Ten eerste was er dat marktgerichte denken van hem. Hierdoor raakte Van Gogh geïnteresseerd in de Japanse kunst, die tot dan toe werd ervaren als exotisch en primitief. Pas toen Van Gogh in de herfst van 1887 de esthetiek omarmde van een meer decoratieve, op 'platte' effecten ingestelde schilderkunst, groeiden de Japanse prentkunst uit tot het ijkpunt van zijn artistieke streven. Tot slot was er op vrijwel hetzelfde moment in Frankrijk was er een opleving van het zogeheten culturele primitivisme: het utopische verlangen naar een 'zuivere', ongecompliceerde samenleving en een zelfde soort kunst. Hiermee kon het falen van de eigen, westerse beschaving worden blootgelegd.
Gelukkiger door kunst
Toen Van Gogh in 1885 de Aardappeleters maakte, vond hij dat kunst 'met iets frisch en vriendelijks' niet voor hem was weggelegd (Brief 325). Drie jaar later wilde hij in navolging van de Japanse prentkunst werken maken die zowel in iconografie, als in stijl getuigden van een licht, haast muzikaal bestaan. Van Gogh was ervan overtuigd dat dit licht alleen in de zuidelijke streken van Europa te vinden zou zijn. Hij kon de prenten uit Japan niet bekijken 'zonder vrolijker en gelukkiger te worden' (Brief 686). Hoewel Van Goghs eigen bestaan en toekomstperspectief hem vooral depressief stemden, werd zijn lot als het ware verzacht doordat hij in zijn kunst een gelukzalig, paradijselijk bestaan kon vastleggen. In Saint-Rémy en later in Auvers bleek echter dat dit niet altijd zo werkte. Niettemin zijn veel van de tentoongestelde werken in Van Gogh & Japan een overtuigende visuele getuigenis van Van Goghs dromen 'van zon en liefde en vreugde' (Brief 670).