Wie zich verdiept in Van Goghs schilderijen met bloeiende boomgaarden uit de lente van 1888, wordt al snel geconfronteerd met de problematiek van hun soort. Schilderde hij appel-, peren- of perzikbomen?
De literatuur uit de afgelopen eeuw biedt weinig houvast, en dit kan niet beter gedemonstreerd worden dan aan de hand van het onlangs gerestaureerde schilderij Bloeiende perzikboom uit de collectie van het museum.
Bloeiende perzikboom
Van Gogh beschrijft het werk nergens expliciet, maar we weten dat het behoorde tot de ‘6 studies van bloeiende fruitbomen’ [brief 590], die hij tussen 25 en 30 maart 1888 heeft vervaardigd. De stadse Andries Bonger, de broer van Theo’s vrouw Jo, beschreef de voorstelling in 1890 als ‘Pommiers en fleur’, appelbomen in bloei. Vijftien jaar later, in 1905, werd gesproken van een abrikozenboom. In 1937 kwam er een nieuwe suggestie: een perenboom. De laatste twee suggesties bleven lang naast elkaar bestaan, maar in 1970 kwamen de redacteuren van De la Faille’s oeuvrecatalogus met wederom een alternatief. Een amandelboom!
Verkleuring
Om een einde aan de discussie te maken, riep het museum de hulp in van de bioloog Hans den Nijs, en zijn suggestie – een perzikboom – leek vanwege de bloeiwijze van de getoonde boom veel zinvoller. Maar er was enige twijfel vanwege het verschil in kleur. De bloesem van deze fruitboom is in werkelijkheid immers wat harder van toon dan het lichtroze dat de voorstelling nu laat zien. Vermoed werd evenwel dat de verf verkleurd was, en dat is thans bevestigd door materiaaltechnisch onderzoek in het kader van de bestandscatalogus. Van Gogh maakte voor zijn schilderij gebruik van de lichtgevoelige, transparante rode geraniumlak (eosine) en een tweede meer dekkende – waarschijnlijk cochenille – laksoort. De bloesems bijvoorbeeld waren oorspronkelijk donkerder roze dan nu, wat voor eens en voor altijd de twijfel over de typering van de boom wegneemt.
Vlinders
Schilderijen zijn nu eenmaal net mensen, ze verouderen, en niet alleen de verf, maar ook de drager leed hieronder. In 1905 werd het werk geprezen vanwege het ‘gevoel van blondheid en blankheid’, maar dit effect boette aan waarde in door degradatie van het linnen en ook het binnendringen van verouderde hars en was, dat het gevolg was van een aan het einde van de jaren twintig uitgevoerde bedoeking. De recente vernis- en vuilafname heeft het werk gelukkig weer wat meer in de buurt van die blank- en blondheid van het begin gebracht. Hierdoor werd ook duidelijk dat in het werk niet één, maar twee vlinders zijn weergeven: boven in de boom fladdert een citroenvlinder rond, beneden zien we een oranjetipje. Bij het opzetten van de voorstelling had Van Gogh voor die citroenvlinder al een plek uitgespaard, en het oranjetipje is later toegevoegd.