Lees de brieven
Leef mee met Van Gogh. Volg de intieme briefwisseling tussen Vincent en Theo.
5 belangrijke momenten
In moeilijke tijden is het niet makkelijk om positief te blijven. Toch ziet de toekomst er beter uit als je niet bij de pakken neerzit. Dat geldt voor ons in de 21ste eeuw net zo goed als voor Vincent in de 19de eeuw.
Vincent was bijna 23, werkte al zesenhalf jaar voor een internationale kunsthandel en had net gehoord dat hij over een paar maanden geen baan meer zou hebben. Hij schreef in 1876 aan Theo:
‘wat ik beginnen moet is mij betrekkelijk zeer duister, tot nog toe, maar wij willen hoop en moed zien te behouden.’
En al snel liet hij hem weten dat hij alweer druk op zoek was naar iets nieuws:
‘Ik lees de advertenties in de Engelsche couranten en schreef reeds op een paar, wij willen op zegen hopen.’
Die hoop hield hij vast. Vincent bleef het proberen en had geluk: vlak voor zijn vertrek uit Parijs kreeg hij bericht dat hij op proef mocht komen werken op een school in Engeland.
Op zijn 26ste had Vincent allerlei banen gehad, maar zijn roeping had hij nog steeds niet gevonden. In 1880 leefde hij in armoede tussen mijnwerkers in de Belgische Borinage. Een tijdlang had hij weinig tot geen contact met zijn familie.
Na tien maanden stilte schreef Vincent zijn broer Theo voor het eerst weer een brief. Daarin overdacht hij zijn levenswandel, en beschreef hij wat hem in moeilijke tijden op de been hield:
‘de weg die ik nu bewandel, die moet ik blijven volgen; als ik niets doe, als ik niet studeer, als ik niet meer zoek, dan ben ik verloren, wee mij. Zo zie ik het, doorgaan, doorgaan, dat is wat er moet gebeuren. Maar wat is je uiteindelijke doel, zul jij zeggen. Dat doel zal zich langzaam maar zeker gaan aftekenen, zoals de krabbel schets wordt en de schets schilderij...’
Met hulp van Theo bracht Vincents zoektocht hem bij de teken- en schilderkunst – en dat pad zou hij de rest van zijn leven blijven bewandelen.
Toen Vincent 28 was werd hij verliefd op zijn nicht Kee Vos, iets dat men in de 19de eeuw niet als iets vreemds zag. Maar zijn gevoelens werden niet beantwoord: ‘nooit, neen, nimmer’ was Kee's antwoord toen hij haar zijn liefde verklaarde.
Toch gaf Vincent niet zomaar op: ‘vooralsnog beschouw ik dat “nooit neen nimmer” als een stuk ijs dat ik op mijn hart druk om het te ontdooien,' schreef hij aan Theo.
Vincents vasthoudendheid bleek tevergeefs. Maar Kee’s afwijzing nam zijn hoop op liefde niet weg: ‘Als ge s’morgens wakker wordt en ge zijt niet alleen en ge ziet daar in de schemering een medemenschje, dat maakt de wereld zooveel gezelliger.'
Zo’n ‘medemenschje’ vond Vincent een jaar later in Den Haag: Sien Hoornik. Sien stond regelmatig model voor hem en was zwanger van haar tweede kind. Vincent hoopte met haar te trouwen, want ze waren erg aan elkaar gehecht. Hij zou een jaar met Sien en haar kinderen samenwonen, maar tot een huwelijk kwam het niet.
Al vroeg in zijn carrière als kunstenaar sprak Vincent de hoop uit dat hij snel ‘iets verkoopbaars’ zou maken. En dat lukte: in Nederland had hij in opdracht stadsgezichten van Den Haag getekend, in Parijs verkocht hij zijn eerste schilderij aan een verf- en kunsthandelaar. Maar verder liep het niet storm:
‘Als je schilder bent, ga je ofwel voor een gek door ofwel voor een rijkaard. Een beker melk kost je één franc, een boterham twee, en de schilderijen worden niet verkocht’, schreef hij in 1888 aan zijn broer Theo.
Makkelijk vond Vincent zijn kunstenaarsbestaan niet, en het lijkt wel alsof hij zich er bij neerlegde dat zijn werk niet werd verkocht. Maar hij was ervan overtuigd dat zijn drang om te schilderen resultaat zou hebben.
Hoewel hij er niets aan kon doen dat zijn schilderijen niet verkochten, durfde hij wel deze hoopvolle voorspelling te maken:
‘Toch zal de dag komen dat men zal zien dat ze meer waard zijn dan wat wij erin steken voor de verf en mijn al met al zeer schamele levensonderhoud’.
Op zijn 35ste wilde Vincent een kunstenaarskolonie stichten in Arles in Zuid-Frankrijk. Zijn droom leek uit te komen toen Paul Gauguin bij hem introk in het beroemde Gele Huis. Maar spanningen, meningsverschillen en stress zorgden ervoor dat Vincent geestelijk totaal uitgeput raakte. Vlak voor kerstmis raakte hij volledig in de war en sneed zijn linkeroor af.
Vincent werd opgenomen in het ziekenhuis, maar halverwege januari 1889 was hij alweer aan het werk. In een brief aan zijn broer Theo schreef hij: ‘… ik wist niet dat je geestelijk gebroken kon worden en dat dat nadien ook herstelde. '
Helaas liep het anders: na meerdere terugvallen liet Vincent zich vrijwillig opnemen in een inrichting in Saint-Rémy. Maar hij hield zijn blik gericht op de toekomst:
‘Ik heb enige hoop dat er (…) een tijd zal komen dat ik weer zal produceren, ook al is het in het gesticht.'
Die tijd kwam inderdaad: in Saint-Rémy zou Vincent ongeveer 150 schilderijen maken.