Van Gogh was een fervent pijproker en hij rookte continu tijdens en tussen het schilderen door. Drinken deed hij ook regelmatig, maar waarschijnlijk niet tijdens het werk. In Parijs dronk hij meer dan goed voor hem was, een van de redenen voor hem om in 1888 de stad uit te vluchten.
In Arles schrijft hij in een brief dat het opzetten van een schilderij een inspannend karwei is, 'waarbij je binnen een half uur aan duizend dingen tegelijk moet denken. Het enige wat daarna verlichting en ontspanning biedt – in mijn geval [...] dat is zich te verdoven door een goed glas te drinken en flink te roken.'