Aan Theo van Gogh

Waarde Theo,


Hartelijk dank voor je brief. Allereerst doet het me heel veel genoegen dat jij van jouw kant ook al aan père Pissarro had gedacht.

Je zult zien dat er nog andere mogelijkheden zijn, zo niet daar, dan elders. Nu, zaken zijn zaken en je vraagt me een categorisch antwoord te geven – en daar doe je goed aan – op de vraag of ik ermee in zou stemmen naar een tehuis in Parijs te gaan, in geval van een onmiddellijke verhuizing voor deze winter.

Daarop antwoord ik ja, met dezelfde kalmte en om dezelfde redenen waarom ik in dit tehuis ben gegaan – zelfs als dat tehuis in Parijs een noodoplossing zou zijn, wat goed het geval kan zijn, want de mogelijkheden om te werken zijn niet slecht hier, en werken is mijn enige afleiding.

Maar dat gezegd hebbende, wil ik je erop wijzen dat ik in mijn brief een zeer ernstige reden opgaf om te willen verhuizen.

En ik wil het nog eens herhalen. Ik ben verbaasd dat ik met de moderne ideeën die ik heb, ik, die zo’n vurig bewonderaar ben van Zola, van De Goncourt en van de kunstzinnige dingen die ik zozeer voel, aanvallen heb als een bijgelovige en dat er verwarde en afschuwelijke godsdienstige gedachten bij me opkomen die ik in het Noorden nooit heb gehad.

Ervan uitgaande dat, gevoelig als ik ben voor mijn omgeving, het al zo lange verblijf in die oude kloosters, namelijk het gasthuis in Arles en dit tehuis hier, alleen al voldoende zou zijn om die aanvallen te verklaren, dan zou het – zelfs bij wijze van noodoplossing – nu wellicht gewenster kunnen zijn om naar een lekeninrichting te gaan.

Om echter te voorkomen dat ik iets onbezonnens doe of die indruk wek, zeg ik je, na je aldus te hebben bericht wat ik op een gegeven moment wellicht zou willen – een verhuizing dus – zeg ik je dat ik me kalm en zelfverzekerd genoeg voel om nog een tijd te wachten om te zien of ik deze winter weer een nieuwe aanval krijg.

Maar als ik je dan zou schrijven: ik wil hier weg, dan zou je niet aarzelen en zou het van tevoren geregeld zijn, want dan zou je weten dat ik een ernstige reden heb of zelfs meer dan een om in een tehuis te gaan dat niet, zoals dit, wordt geleid door nonnen, hoe voortreffelijk die ook zijn.

Als ik nu dankzij de een of andere regeling vroeg of laat zou verhuizen, laten we dan beginnen alsof er bijna niets aan de hand is, en toch heel behoedzaam en bereid om bij het minste of geringste te luisteren naar Rivet, maar laten we niet meteen beginnen met het nemen van al te officiële maatregelen, alsof het een verloren zaak is.

Wat veel eten betreft, dat doe ik – maar als ik mijn eigen dokter was, zou ik het verbieden –

Want ik zie voor mijzelf geen enkel heil in enorme fysieke krachten, want het zou het meest logisch zijn dat ik volkomen opga in de gedachte goed werk te maken en kunstenaar te willen zijn en verder niets.

Moe en Wil zijn na het vertrek van Cor allebei van omgeving veranderd – zij hadden groot gelijk. Het verdriet moet zich niet in onze ziel ophopen zoals water in een moeras. Maar soms is het én kostbaar én onmogelijk om te verhuizen.

Wil schreef heel goed, het is een groot verdriet voor hen, het vertrek van Cor.

Het is merkwaardig, juist op het moment dat ik die kopie maakte van de Piëta van Delacroix, heb ik ontdekt waar dat doek gebleven is. Het is in het bezit van een koningin van Hongarije of een ander land daar ergens die gedichten heeft geschreven onder de naam Carmen Sylva. Het artikel waarin over haar en het schilderij werd gesproken, was van Pierre Loti, die duidelijk maakte dat deze Carmen Sylva als persoon nog ontroerender was dan wat ze schreef – en toch schrijft ze dingen als: een vrouw zonder kind is als een klok zonder klepel – de klank van het brons is misschien heel mooi, maar je hoort hem niet.

Ik heb nu 7 kopieën van de tien Travaux des champs van Millet.

Ik kan je verzekeren dat het me enorm boeit om kopieën te maken en nu ik geen modellen heb, zorgt dat ervoor dat ik toch de figuur niet uit het oog verlies.

Bovendien houd ik er een decoratie voor het atelier aan over, voor mij of voor een ander.

Ik zou ook Le semeur en Les bêcheurs willen kopiëren.

Van Les bêcheurs bestaat een foto naar de tekening.

En van Le semeur is er bij Durand-Ruel de ets van Lerat.

Bij die etsen zit ook Le champ sous la neige avec une herse. Verder Les quatre heures de la journée; in de verzameling houtgravures zitten enkele exemplaren.

Ik zou dat allemaal graag hebben, op z’n minst de etsen en de houtgravures. Het is een oefening waar ik behoefte aan heb, want ik wil leren. Hoewel kopiëren het oude systeem is, maakt me dat absoluut niets uit. Ik ga ook Le Bon samaritain van Delacroix kopiëren.

Ik heb een vrouwenportret gemaakt – de vrouw van de bewaker – dat je, denk ik, mooi zult vinden. Ik heb er een herhaling van gemaakt die minder goed is dan die naar de natuur.

En ik vrees dat zij de laatstgenoemde nemen; ik had gewild dat jij die had. Hij is roze en zwart.

Ik stuur je vandaag mijn zelfportret; je moet er een tijdje naar kijken – je zult hopelijk zien dat mijn gelaatsuitdrukking erg tot rust is gekomen, hoewel de blik vager is dan vroeger, heb ik de indruk.

Ik heb nog een ander dat een poging was uit de tijd dat ik ziek was. Maar dit zal je, denk ik, beter bevallen en ik heb geprobeerd het eenvoudig te houden; laat het eens aan père Pissarro zien, als je hem ziet.

Het zou je verbazen wat voor effect de Travaux des champs door de kleur krijgen, het is een heel intieme serie van hem.

Ik zal proberen je te zeggen wat ik daarin zoek en waarom het me goed lijkt om ze te kopiëren. Van ons, schilders, wordt altijd verwacht dat wij zelf componeren en alleen maar componisten zijn.

Het zij zo – maar in de muziek gaat het zo niet – en als iemand Beethoven speelt, voegt hij er zijn persoonlijke interpretatie aan toe – in de muziek en vooral ook in de zang is de interpretatie van een componist iets, en het hoeft helemaal niet zo te zijn dat alleen de componist zijn eigen composities speelt.

Goed – vooral nu ik ziek ben, probeer ik iets te maken om me te troosten, iets voor mijn eigen genoegen.

Ik zet het zwart-wit van of naar Delacroix of Millet als motief voor me neer. En dan improviseer ik daarop met kleur, maar natuurlijk niet helemaal als mezelf, maar zoekend naar herinneringen aan hun schilderijen – maar de herinnering, de vage samenklank van kleuren die het sentiment benaderen, zo niet juist zijn – dát is een interpretatie van mij.

Een massa mensen kopiëren niet. Een massa andere kopiëren wel – ikzelf ben er toevallig mee begonnen en ik vind dat ik ervan leer en dat het vooral soms troost biedt.

Mijn penseel beweegt dan ook tussen mijn vingers als een strijkstok over een viool en helemaal voor mijn genoegen. Vandaag heb ik La tondeuse de moutons geprobeerd in een gamma van lila naar geel. Het zijn kleine doekjes van 5 ongeveer.

Ik dank je hartelijk voor de zending doeken en verf. Ik stuur je daarentegen samen met het portret een paar doeken, de volgende:


Opkomende maan (korenschoven)
Studie van velden
[Studie] van olijfbomen
[Studie] de nacht
De bergen
Groen korenveld
Olijfbomen
Bloeiende boomgaard
Ingang van een steengroeve


De eerste vier doeken zijn studies die niet het samenhangende hebben van de andere. Ik vind de Ingang van een steengroeve, die ik maakte toen ik die aanval voelde aankomen, vrij goed, omdat de donkere groenen naar mijn smaak goed samen gaan met de okertinten; er zit iets triests in dat gezond is en daarom staat hij me wel aan. Dat geldt wellicht ook voor de Bergen. Ze zullen zeggen dat bergen er zo niet uitzien en dat er zwarte contouren van een vinger dik in zitten. Maar enfin, ik vond dat het die passage in het boek van Rod weergaf – een van de weinige passages van hem die ik goed vind – over een somber, afgelegen berglandschap, waar je zwartachtige hutten van geitenhoeders kon zien en waar zonnebloemen bloeiden.

De olijfbomen met witte wolk en bergen op de achtergrond evenals de Opkomende maan en het Nachteffect –

Dat zijn qua compositie overdrijvingen, de lijnen zijn er gedraaid zoals die op oude houtsneden. De olijfbomen zijn meer volgens het karakter, net als op de andere studie en ik heb geprobeerd het uur weer te geven waarop je de groene torren en krekels in de hitte ziet vliegen.

De andere doeken, de Maaier etc., zijn niet droog. En nu in het slechte jaargetijde ga ik veel kopieën maken, want ik moet echt meer aan de figuur doen. De studie van de figuur, daarmee leer je het wezenlijke te vatten en te vereenvoudigen.

Als je in je brief zegt dat ik nooit iets anders heb gedaan dan werken, nee – dat is niet waar – ik ben zelf heel erg ontevreden over mijn werk en mijn enige troost is dat ervaren mensen zeggen dat je 10 jaar lang voor niets moet schilderen. Maar wat ik heb gedaan, dat is alleen die 10 jaar van armzalige en mislukte studies. Nu zou een betere periode kunnen aanbreken, maar ik moet de figuur verbeteren en ik moet mijn geheugen opfrissen door een heel gedegen studie van Delacroix en Millet. Daarna zal ik proberen meer helderheid te brengen in mijn tekenwerk. Ja, geen kwaad zonder baat: zo krijg je tijd om te studeren.

Ik doe bij de rol doeken nog een studie van bloemen – niet veel bijzonders, maar enfin, ik wil hem niet verscheuren.

Al met al vind ik daarbij alleen het Korenveld, de Bergen, de Boomgaard, de Olijfbomen met de blauwe heuvels en het portret en de Ingang van een steengroeve een beetje goed, en de rest zegt me niets, want daarin ontbreekt het aan persoonlijke wilskracht, aan doorvoelde lijnen. Daar waar de lijnen dicht op elkaar staan en doordacht zijn, begint het schilderij, ook al is het overdreven. Dat is ongeveer wat Bernard en Gauguin vinden, zij vragen helemaal niet om de juiste vorm van een boom, maar zij willen absoluut dat je duidelijk maakt of de vorm rond is of vierkant – en werkelijk, zij hebben gelijk –

Moe als ze zijn van de fotografische en onnozele perfectie van sommigen. Zij vragen niet om de juiste toon van de bergen, maar zij zullen zeggen: verdomme, die bergen, waren die blauw, smijt er dan blauw op en ga me niet vertellen dat het blauw een beetje zus of zo was, het was blauw, nietwaar? Goed – maak ze dan blauw en daarmee basta! Gauguin is soms geniaal als hij dat uitlegt, maar Gauguin is erg terughoudend in het tonen van zijn genie en het is treffend hoezeer hij ervan houdt om iets echt nuttigs aan jongeren te vertellen. Wat een merkwaardige kerel is het toch.

Het doet me veel genoegen dat Jo het goed maakt en ik denk dat jij je heel wat meer op je gemak zult voelen bij de gedachte aan haar zwangerschap en met natuurlijk ook die zorgen dan alleen, zonder die zorgen om je gezin. Want je zult je meer verbonden voelen met de natuur.

Als je denkt aan Millet en Delacroix, wat een tegenstelling! Delacroix zonder vrouw, zonder kinderen, Millet meer dan wie ook opgaand in zijn gezin.

En wat zijn er toch veel overeenkomsten in hun werk.

Jouve heeft dus nog altijd zijn grote atelier en doet decoratiewerk.

Het had weinig gescheeld of hij was een voortreffelijk schilder geworden. Bij hem zijn het die geldzorgen, om te kunnen eten is hij gedwongen talloze dingen te doen, behalve schilderen, dat hem meer geld kost dan opbrengt, als hij iets moois maakt.

En met het penseel verliest hij snel de handigheid in het tekenen. Dat komt waarschijnlijk vanwege de oude opleiding die dezelfde is als die van tegenwoordig – in de ateliers – ze vullen vlakken in. En Daumier schilderde altijd zijn gezicht in de spiegel om te leren tekenen!

Weet je waar ik vaak aan denk – aan wat ik je indertijd al zei, dat ik, ook al zou ik geen succes hebben, toch geloofde dat hetgeen waar ik aan had gewerkt, voortgezet zou worden. Niet meteen, maar wij zijn niet de enigen die geloven in dingen die waar zijn. En wat doet je persoon er dan nog toe? Ik voel zozeer dat de geschiedenis van de mens is als de geschiedenis van het graan; als je niet in de aarde wordt gezaaid om er te kiemen, wat doet dat er toe, je wordt toch gemalen om tot brood te worden gemaakt.

Het verschil tussen voorspoed en tegenspoed, alle twee zijn noodzakelijk en nuttig, en de dood of het verdwijnen… dat is zo betrekkelijk – en het leven ook.

Zelfs oog in oog met een ziekte die je van streek maakt of zorgen baart, zal dat geloof nooit wankelen.

Ik had die Meuniers wel willen zien.

Welnu, laat het duidelijk zijn dat ik, als ik nogmaals uitdrukkelijk en onomwonden zou schrijven dat ik naar Parijs zou willen komen, daar een reden voor zou hebben die ik je hierboven heb uitgelegd. Dat ondertussen nergens haast bij is en dat ik er, nu ik je heb gewaarschuwd, voldoende vertrouwen in heb om de winter af te wachten en de aanval die dan wellicht terugkomt. Maar als ik weer een aanval van godsdienstige exaltatie krijg, dan geen genade, dan zou ik zonder redenen op te geven meteen willen vertrekken. Maar wij hebben het recht niet, althans het zou indiscreet zijn, om ons te bemoeien met het beleid van de nonnen of zelfs maar kritiek op ze te geven. Zij hebben hun geloof en hun eigen manier om goed te doen voor anderen en soms is dat heel goed. Maar ik waarschuw je niet zomaar. En het is niet om meer vrijheid te krijgen dan ik heb, of iets anders. Laten wij dus in alle kalmte wachten tot zich een gelegenheid voordoet om mij onder dak te brengen.

Het is veel gewonnen dat mijn maag goed werkt en daarom denk ik niet dat ik zo gevoelig voor de kou zal zijn. Verder weet ik wat ik moet doen als het slecht weer is, nu ik dat plan heb om verschillende dingen die ik mooi vind, te kopiëren.

Ik zou graag zien dat er in de scholen reproducties van Millet waren, ik denk dat er kinderen zouden zijn die schilder zouden worden, als ze maar mooie dingen zagen.

Doe de hartelijke groeten aan Jo en met een hartelijke handdruk, tot spoedig.


t. à t.
Vincent