Aan Theo van Gogh
Waarde Theo,
Je brief, die ik zojuist ontvangen heb, doet me veel genoegen. Je vertelt me dat J.H. Weissenbruch twee schilderijen op de tentoonstelling heeft – maar ik dacht dat hij dood was – of vergis ik me? Hij is zeker een krachtig kunstenaar en een goed mens, met een warm hart ook.
Wat je zegt over de Berceuse doet me veel genoegen; het klopt helemaal dat de gewone mensen die kleurenprenten kopen en sentimenteel naar draaiorgels luisteren, het enigszins bij het rechte eind hebben en misschien wel oprechter zijn dan sommige boulevardiers die de Salon bezoeken.
Aan Gauguin moet je, als hij het wil aannemen, een exemplaar van de Berceuse geven dat niet op raam was gezet, en aan Bernard ook, als blijk van vriendschap.
Maar als Gauguin Zonnebloemen wil, dan is het niet meer dan billijk dat hij je in ruil iets geeft wat jij even goed vindt. Zelf vond Gauguin later vooral de Zonnebloemen goed, toen hij er lang naar gekeken had.
Je moet weten dat als je ze in deze volgorde zet: dus de Berceuse in het midden en de twee doeken met zonnebloemen rechts en links, het een soort drieluik vormt. En dan krijgen de gele en oranje tonen van het hoofd meer glans door de gele luiken ernaast. En dan zul je begrijpen wat ik je erover schreef, dat het mijn idee was om een decoratie te maken zoals bijvoorbeeld voor de achterwand van een scheepskajuit. Dus als het formaat groter wordt, krijgt de eenvoudige opbouw zijn betekenis. De lijst in het midden is dus de rode. En de twee Zonnebloemen die daarbij horen, zijn die met latjes eromheen.
Je ziet dat deze omlijsting met eenvoudige latjes het vrij goed doet en zo’n lijst kost maar heel weinig. Het zou wellicht goed zijn de Groene en Rode wijngaard ermee te omlijsten, de Zaaier en de Voren en de Slaapkamer ook.
Hier een nieuw doek van 30, weer alledaags als een van die kleurenprenten uit een bazaar die eeuwige nestjes in het groen voor verliefden voorstellen.
Dikke boomstammen bedekt met klimop, de grond ook bedekt met klimop en maagdenpalm; een stenen bank en een struik met rozen die in de koele schaduw zijn verbleekt. Op de voorgrond een paar planten met witte kelken. Het is groen, violet en roze.
Je hoeft er – wat helaas ontbreekt bij kleurenprenten uit een bazaar en bij draaiorgels – alleen maar stijl in te brengen.
Sinds ik hier ben, heeft de verwilderde tuin met grote dennenbomen waaronder hoog en slecht onderhouden gras groeit vermengd met allerlei soorten raaigras, me voldoende werk gegeven, en ik ben nog niet naar buiten geweest.
Toch is het landschap van St.-Rémy heel mooi en langzamerhand zal ik er waarschijnlijk tochten gaan maken. Maar omdat ik hier ben gebleven heeft de dokter natuurlijk beter kunnen zien wat er aan de hand is en hij zal, naar ik hoop, er nu geruster op zijn dat hij me kan laten schilderen.
Ik verzeker je dat ik het hier goed heb en dat ik voorlopig helemaal geen reden zie om in Parijs of omgeving in een pension te gaan. Ik heb een klein kamertje met groengrijs behang en twee watergroene gordijnen met een dessin van heel bleke rozen, verlevendigd met fijne bloedrode lijnen. Die gordijnen, waarschijnlijk de nalatenschap van een geruïneerde en overleden rijke man, zijn heel aardig van dessin. Van dezelfde herkomst is waarschijnlijk een erg versleten fauteuil met een gevlekte bekleding à la Diaz of à la Monticelli, roodbruin, roze, crème-wit, zwart, vergeet-mij-nietblauw en flessengroen.
Door het venster met ijzeren tralies ervoor kan ik een ommuurd korenveld zien, een vergezicht als van Van Goyen, waarboven ik ’s morgens de zon in zijn volle glorie zie opkomen.
Bovendien heb ik – omdat er meer dan 30 kamers vrij zijn – een extra kamer om te werken.
Het eten is maar zo zo. Het ruikt natuurlijk een beetje muf zoals in een Parijs kakkerlakkenrestaurant of in een pensionaat. Die stumpers die absoluut niets doen (geen boek, niets om ze af te leiden dan een jeu de boules en een damspel) hebben geen andere dagelijkse afleiding dan zich in afgepaste hoeveelheden en op gezette tijden vol te proppen met erwten, bonen, linzen en andere etenswaar en koloniale waren.
Aangezien het verteren van die waar bepaalde moeilijkheden oplevert, vullen zij zo hun dagen op een even ongevaarlijke als weinig kostbare manier. Maar zonder gekheid, de angst voor de krankzinnigheid neemt bij mij behoorlijk af, nu ik van dichtbij degenen zie die erdoor getroffen zijn zoals mij dat in de toekomst ook heel goed kan overkomen.
Vroeger had ik een afkeer van die figuren en vond ik het dieptreurig te moeten beseffen dat zovelen in ons vak, Troyon, Marchal, Meryon, Jundt, M. Maris, Monticelli, een massa anderen, zo waren geëindigd. Ik was allerminst in staat mij hen in die toestand voor te stellen.
Welnu, thans denk ik zonder vrees aan dat alles, d.w.z. ik vind het niet afschuwelijker dan wanneer die mensen aan iets anders ten onder waren gegaan, aan longtuberculose of syfilis bijvoorbeeld.
Ik zie die kunstenaars weer hun kalme uitstraling terugkrijgen en denk je dat het niets betekent om oude vakbroeders weer terug te vinden?
Zonder gekheid, daar ben ik diep dankbaar voor.
Want hoewel er bij zijn die schreeuwen of gewoonlijk raaskallen, is er hier veel ware vriendschap onder elkaar. Ze zeggen dat je de anderen moet verdragen, opdat de anderen ons verdragen en andere heel juiste gedachten die zij op die manier in praktijk brengen. En onder elkaar begrijpen wij elkaar heel goed, soms kan ik bijvoorbeeld praten met iemand die slechts in onsamenhangende klanken antwoordt, omdat hij niet bang van me is.
Als iemand een aanval krijgt, passen de anderen op hem en zorgen ze ervoor dat hij zich geen pijn doet.
Dat geldt ook voor degenen met de onhebbelijke gewoonte om vaak kwaad te worden. Oude getrouwen uit de menagerie rennen toe en halen de vechtenden uit elkaar, als er gevochten wordt.
Weliswaar zijn er ernstiger gevallen bij, hetzij dat ze smerig zijn of gevaarlijk. Die hebben een andere binnenplaats. Ik neem nu 2 maal per week een bad, waar ik 2 uur in blijf, verder gaat het met mijn maag oneindig veel beter dan een jaar geleden; voor zover ik weet, hoef ik dus alleen maar door te gaan. Hier zal ik minder uitgeven dan elders, denk ik, in aanmerking genomen dat ik hier nog veel werk voor de boeg heb, want de natuur is mooi.
Mijn hoop zou zijn dat ik over een jaar beter weet wat ik kan en wil dan nu. Dan zal er geleidelijk aan wel een idee bij me opkomen om weer te beginnen. Nu teruggaan naar Parijs of naar waar dan ook, dat trekt me geenszins aan, ik voel me hier op mijn plaats. Volgens mij is het extreme lamlendigheid waar degenen die hier sinds jaren zijn, het meest aan lijden. Welnu, mijn werk zal mij daarvoor in zekere mate behoeden.
De zaal waar wij op regendagen verblijven, is een soort wachtkamer 3e klas in een of ander ingeslapen dorp, temeer omdat er achtenswaardige gekken zijn die altijd een hoed dragen, een bril, een stok en een reistenue, ongeveer zoals in de badplaatsen aan zee, en die daar figureren als passagiers.
Ik moet je nog om wat verf vragen en vooral om doek. Als ik je de 4 doeken van de tuin stuur die ik onder handen heb, zul je zien dat het, in aanmerking genomen dat het leven zich vooral in de tuin afspeelt, niet zo triest is. Ik heb er gisteren een grote, vrij zeldzame nachtvlinder getekend die doodskopvlinder wordt genoemd, met wonderlijk fijne kleuren: zwart, grijs, wit, genuanceerd en met een karmijnrode weerschijn of enigszins naar olijfgroen zwemend; hij is heel groot.
Om hem te schilderen had ik hem moeten doden en dat ware jammer geweest, zo mooi was het dier. Ik zal je de tekening ervan sturen met enkele andere tekeningen van planten.
Je kunt de doeken die bij Tanguy of bij jou zijn en die voldoende droog zijn, van de ramen halen en dan de nieuwe die je daarvoor de moeite waard vindt, op de ramen zetten. Gauguin moet je het adres kunnen geven van een verdoeker die niet duur is, voor De slaapkamer. Dat zal, denk ik, een restauratie van 5 francs zijn; als het meer is, laat het dan niet doen; ik geloof niet dat Gauguin meer betaalde toen hij vrij vaak schilderijen van hemzelf, van Cézanne of van Pissarro liet verdoeken.
Ik ben – over mijn toestand gesproken – ook nog zo dankbaar voor iets anders. Ik merk bij anderen dat ook zij net als ik tijdens hun aanvallen vreemde geluiden en stemmen hebben gehoord, dat voor hen de dingen ook leken te veranderen. En dat verzacht de schrik die ik aanvankelijk had voor de aanval die ik heb gehad en die je, als het je onverwacht overkomt, alleen maar mateloos bang kan maken. Als je eenmaal weet dat het bij de ziekte hoort, neem je het als iets gewoons. Als ik geen andere gekken van nabij had gezien, had ik het nooit afgeleerd om er altijd aan te denken. Want als je een aanval krijgt, is het geen pretje om zo door angst te worden gekweld. De meeste epileptici bijten op hun tong en verwonden die. Rey vertelde me dat hij een geval had gekend van iemand die zich, net zoals ik, aan zijn oor had verwond en ik heb een dokter van hier die me samen met de directeur kwam opzoeken, geloof ik horen zeggen dat hij het ook al eens had gezien. Ik durf te veronderstellen dat je, als je eenmaal weet wat het is, als je je eenmaal bewust bent van je toestand en dat je een aanval kunt krijgen, er dan zelf iets aan kunt doen om niet zo te worden overvallen door angst of ontzetting. Welnu, het is nu al 5 maanden minder aan het worden, ik heb goede hoop erbovenop te komen of in ieder geval niet meer zulke hevige aanvallen te krijgen. Er is er hier een die steeds maar schreeuwt en praat, zoals ik, veertien dagen lang, hij denkt stemmen en woorden te horen in de echo van de gangen, waarschijnlijk omdat de gehoorzenuw ziek is en te gevoelig, en bij mij was het tegelijkertijd én het gezicht én het gehoor, wat gebruikelijk is, naar Rey eens vertelde, bij het begin van epilepsie.
Nu, de schok was zo hevig dat het me tegenstond om zelfs maar een beweging te maken en niets zou me aangenamer zijn geweest dan niet meer wakker te worden. Momenteel is die afschuw van het leven al minder uitgesproken en de melancholie minder sterk. Maar wilskracht heb ik nog in het geheel niet, verlangens niet of nauwelijks en alles wat bij het gewone leven hoort, het verlangen bijvoorbeeld om de vrienden terug te zien, aan wie ik niettemin denk, is vrijwel afwezig. Daarom ben ik nog niet zo ver dat ik hier spoedig weg moet, ik zou weer melancholiek worden over alles. En het is zelfs pas iets van de allerlaatste dagen dat de afkeer van het leven vrij radicaal is omgeslagen. Van hier naar willen en doen is nog een lange weg.
Het is jammer dat jij altijd tot Parijs veroordeeld bent en dat je alleen maar het platteland in de omgeving van Parijs ziet.
Ik geloof dat het voor mij niet erger is om in het gezelschap te zijn waarin ik me nu bevind dan voor jou altijd maar die onvermijdelijke Goupil & Cie. Vanuit dat oogpunt zijn we vrijwel gelijk. Want jij kunt maar gedeeltelijk naar eigen inzicht handelen. Omdat wij nu eenmaal toch gewend zijn aan deze onplezierige dingen, wordt het een tweede natuur.
Ook al kosten de schilderijen doek, verf, etc., toch geloof ik dat het aan het eind van de maand voordeliger is om aldus een beetje meer uit te geven en ermee te doen wat ik al met al heb geleerd dan het op te geven, terwijl we toch een pension moeten betalen. En daarom maak ik schilderijen. Zo heb ik deze maand 4 doeken van 30 en twee of drie tekeningen.
Maar wat we ook doen, de kwestie van het geld blijft er altijd, zoals de vijand voor de troepen, en die negeren of vergeten, dat kunnen we niet.
Net als wie dan ook, houd ik in dat opzicht mijn plichten. En ik zal wellicht nog in staat zijn alles terug te geven wat ik heb uitgegeven, want wat ik heb uitgegeven, beschouw ik als iets wat ik van jou of in ieder geval van de familie heb afgenomen, en daarom heb ik schilderijen gemaakt en ik zal er nog meer maken. Dat is handelen zoals jijzelf ook handelt. Als ik rentenier was, zou mijn geest wat meer vrijheid hebben om kunst te maken omwille van de kunst; nu stel ik me tevreden met de gedachte dat je, als je toch met toewijding werkt, wellicht ongemerkt enige vorderingen maakt.
Dit is de verf die ik nodig heb.
grote tubes.
3 smaragdgroen
2 kobalt
1 ultramarijn
1 loodmenie
6 zinkwit
5 meter doek
Je dankend voor je goede brief druk ik je stevig de hand, evenals je vrouw.
t. à t.
Vincent.