Aan Anthon van Rappard
Amice Rappard,
Uw schrijven ontvang ik zooeven en croquis van uw Schij.– Het is zeker een mooi motief & de compositie heb ik niets op tegen wat equilibre aangaat.–
Mag ik één ding zeggen – wat ik niet zeggen zou als ’t schij af was en dus moeielijk te veranderen – wat ik wel zeg waar zekere wijzigingen die de lijnen niet regardeeren welligt met voordeel kunnen aangebracht worden.– Ziehier – het figuur in ’t midden van ’t schilderij – de vrouw met den hark – Goed op zijn plaats, maar – het opharken van de plaats is een actie die dunkt me te zeer bijzaak is dan dat een hoofdfiguur ze moet verrigten.– Liever zag ik voor mij om die reden ’t figuur midden in – op den voorgrond – steenen dragende (dat eene actie zijnde hier zeer expressief en karakteristiek, gemotiveerd door ’t ensemble), ’t figuur op ’t tweede plan (dat nu steenen draagt (en een secondaire plaats in de compositie inneemt)) gaf ik liever de hark in de hand.–
Kan dit? in respect tot den gang van ’t werk? Indien niet – denk dan eens als ge wilt over de kwestie – want mij dunkt ze is niet zonder belang – en er zou aanmerking op gemaakt kunnen worden. Dat ’t figuur overeind staat daar is goed, maar – zonder de lijnen te veranderen – is er geen interessanter actie te verzinnen?– Houd me s.v.p. dit ten goede – ik geloof niet dat het kwaad doen is, als een schij in ontwerp is zulke dingen in overweging te geven.– Ik geloof niet dat dit U met geweld mijn idees opdringen zij.– Vooral indien ’t schij groot wordt van afmeting is mijns inziens het een kwestie van zeer veel belang de acties expressief zijn.–
Ik weet dat dit is veel eischen – ik weet dat de lijnen en het equilibre der lijnen hier de wet mogen stellen.–Maar die lijnen kunnen welligt mooi en rustig blijven. Enfin – ik geloof dat het kan wezen ik geen ongelijk heb in dit opzigt – en het geldt Uw hoofdfiguur – dus ik durfde niet laten te zeggen wat mijn impressie was.– Als het niet al te veel vergen is zou ik nog in bedenking willen geven eene der steenendraagsters alsdan te laten bukken & de steenen neerleggen, opdat beiden niet ’t zelfde uitrichten.– Maar dit komt op ’t zelfde neer aangezien dan twee bukkende figuren zouden ontstaan. En dat doet er minder toe après tout. Maar de eerste opmerking is wat ik eigentlijk vooral voel.–
Wat mijn werk aangaat, het geval van die aardappeleters waarvan gij de lithografie zaagt is een motief dat ik trachtte te schilderen, medegesleept zijnde door de eigenaardige verlichting van de groezelige hut.– Het staat in een zóó laag gamma dat de lichte kleuren, op wit papier b.v. gesmeerd, wel inktvlekken zouden lijkenen – op het doek doen ze als lichten wegens de groote krachten die er tegen staan, b.v. pruissisch blaauw zoo maar zonder menging er op gezet.– Dat bij attentie daarop ik de vorm der torsen uit het oog verloren heb is mijn eigen kritiek.– Koppen en handen waren echter met veel zorg gedaan en – daar die ’t voornaamste waren en de rest geheel haast donker (dus als effekt gansch iets anders dan de lithografie) ben ik misschien meer te excuseeren dan ge denkt dit geschilderd te hebben zóó als ik het deed.– En trouwens, het eigentlijke schij is anders ook van teekening dan ’t zij de ruwe schets die ik er nog van heb & die ik in de hut s’avonds bij een lampje maakte, of ’t zij de lithografie.
Ik wilde U dan nog zeggen dat ik sedert ge hier waart een vrij groot aantal koppen schilderde en nog al veel figuren van boeren, spitters, wieders, oogsters teekende.– Dat bij dat alles hetzij direkt hetzij indirect mij bezig hield de groote kwestie – kleur.–
Ik bedoel de breking der kleuren, rood met groen, blaauw met oranje, geel met violet.– Het steeds zamengaan der complementaire kleuren, hun invloed op elkaar.– Waarvan de natuur even vol is als van licht & bruin.
Een andere kwestie – waar ik dagelijks me in verdiep – is juist die waarvan gij – ik meen ten onregte – beweerdet ik ze verwaarloos: het weergeven van den vorm in haar modelé, haar groote lijnen & massas, waarbij men niet in de eerste maar in de laatste plaats aan contour denkt. Zie hierbij een paar croquis van kleine composities – die ik beiden geschilderd heb, ik heb meest in vrij klein formaat gewerkt dezen laatsten tijd.–
Daar ik mijn attentie blijf concentreeren bepaald op de boertjes, is het landschap een ding dat ik regelregt dagelijks van doen heb.–
Toen Wenkebach bij me is geweest had ik juist eenige hutten geschilderd.
Ik heb inzake houtsneden niets nieuws, letterlijk, dan – 4 groote composities van Lhermitte.–
Die man is voor mij MILLET II in den vollen zin van ’t woord, ik dweep met zijn werk als met dat van Millet zelf.– Ik vind zijn genie evenboortig met dat van Millet I.
Mijn broer is hier geweest nu pas, hij heeft mij enkele dingen verteld betreffende wat in Parijs aan de orde van den dag is, die ik heel gelukkig vind. Het succes van de tentoonstelling Eug. Delacroix. Dan interesseerde mij wat hij vertelde van Raffaelli, een figuurschilder, en Claude Monet, een landschapschilder colorist.
Overigens ge zult zelf er ’t uwe van merken – het is minder een goude dan wel een ijzeren eeuw voor de schilders – ik bedoel, het is niet precies makkelijk om te blijven bestaan ook zelfs maar.– Ten minste wat mij aangaat, het is misère ouverte – alleen met dat al is mijn moed en misschien ook mijn kracht eer meer dan minder dan vroeger.– Meen niet gij de eenige zijt die meent of meendet, naar ge wilt, mij te moeten critiseeren tot algeheele omverhaling toe – integendeel het is zoo plus minus het eenige wat ik tot nog toe ondervind.– Juist om die reden dat ge de eenige niet zijt of waart die slechts zóó spreekt, staat Uw critiek in verband met andere critiek, waartegen ik mijnerzijds eene convictie van raison d’être te hebben voor mijn streven tegen over stel – en – meer en meer zal blijven stellen.–
De reden waarom ik – ofschoon ik niet op mijn zin gestaan heb maar U uw zin heb gegeven – de reden waarom ik begon met U in overweging te geven – algeheele terugname Uwer critiek, was niet dat despotiek ik Uwe meeningen zoude verlangen te buigen of te breken. In geenen deele was zulks mijn bedoeling, ofschoon gij ’t alzoo opvattet.
Ziehier details die volkomen juist zijn. ik heb tegen U uitgevaren over pleisterteekenen en zelfs moet ik rondweg bekennen ik er nog toe in staat zou zijn.
En over andere kwesties – ik kan niet altijd bedaard er bij blijven, het is me soms of men me aan mijn lijf komt, zóó voel ik me soms vast aan de kwestie en zóó is soms mijn overtuiging een stuk van mezelf.–
het is waar dat in die lithografie en in veel ander werk zeker ook fouten zijn. Maar ik zelf bewijs in ander werk duidelijk genoeg wat ik zoek dan dat men geregtigd zij of te goeder trouw wanneer men anders dan in zijn geheel en breeder er over oordeelt – rekening houdende met het doel & streven – n.l. het schilderen van boeren in hun entourage – le paysan chez soi.
Nu noemt gij dat ensemble van mijn werk uiterst zwak en toont lang en breed aan de fouten de kwaliteiten overtreffen.
Zóó over mijn werk, zóó over mijn persoon. Welnu en dat accepteer ik niet, bepaald niet.
Het werk in kwestie, ’t schilderen van de boeren, is een zóó zwaar werk dat de uiterst zwakken van zelf wel er niet eens aan beginnen.– En ik ben er ten minste aan begonnen en heb zekere fondamenten gelegd, wat niet precies ’t makkelijkst is van de karwei! En in teekenen en in schilderen heb ik sommige vaste en nuttige dingen beet, vaster dan ge denkt amice. Maar ik maak steeds wat ik nog niet kan om het te leeren kunnen.–
Maar ’t verveelt mij en U hierover te schrijven.– Ik eindig met te zeggen, de arbeid is moeielijk en wijs is het dat de lui die boeren en ’t volk schilderen, in plaats van te twisten de handen ineen slaan zoo veel maar mogelijk is.– Eendragt maakt magt en wat men te bestrijden heeft is niet elkaar maar die lui welke den voortgang van de idees waarvoor Millet en anderen van een vorig geslacht vochten en baanbrekers waren, ook nu nog in deze periode in den weg staan.– Niets hindert meer dan ’t fatale twisten onderling.–
En wat U en mij betreft, laat dit uit zijn want ons doel is één zelfde.–
Maar mijn motief was juist dat Uw streven en het mijne, al zijn die niet hetzelfde, evenwel eer evenwijdig loopen dan lijnregt tegenovergesteld zijn.– En waar als rigting en in principe er punten van overeenkomst genoeg zijn en denk ik blijven zullen, kwam het mij voor dat Uwe critiek als ensemble inconsequent was, in hare toepassing op mij, met het karakter van uw eigen werk.
Wij hebben met elkaar gemeen dat wij onze motieven zoeken in ’t hart van ’t volk en dan hebben we gemeen een behoefte – om hetzij als doel hetzij als middel – uit de werkelijkheid onze studies te halen.– En dat – is veel gemeen hebben met elkaar. En au fond, of hetzij wat techniek van teekenen hetzij wat techniek van schilderen aangaat wij tegengesteld zouden zijn, ik voor mij ben daar niet van overtuigd. Gij zijt mij in veel dingen vooruit, dat spreek ik niet tegen, maar ik geloof toch gij te ver gingt.–
Maar wat hier ook van zij – hetgeen ik wenschelijk acht is dat om reden van dat als wij willen en het zoeken, we elkaar weerkeerig misschien tot nut en tot steun kunnen zijn – en omdat eendragt magt maakt – we vrienden moeten blijven.–
Wat techniek betreft – ik zoek nog naar veel dingen en het gaat mij zóó dat al vind ik er sommigen, er oneindig veel overblijft dat ik mankeer. Maar – toch weet ik waarom ik werk zooals ik werk – en grond mij in mijn zoeken op soliden bodem.–
Ik zeide het onlangs nog tegen Wenkebach, dat ik geen schilder kende die zooveel fouten had als ik – maar dat zulks mij met dat al niet overtuigde dat ik radicaal verkeerd zou zijn.–
Het is met mij een geval soms als: ’t product van twee negatieven is positief. Neem welke teekening of welke studie van me die ge wilt, juist die welke ik zelf met betrekkelijke rust U zou wijzen.– En – zoowel in de teekening als in de kleur of toon zullen fouten zijn die een realist niet ligt maken zou.– Bepaalde onjuistheden waarvan ik zelf overtuigd ben, die ik des noods zelf misschien soms krasser dan anderen zal wijzen.– Onjuistheden soms of onvolkomenheden.–
En toch geloof ik dat – al blijf ik steeds werk leveren waarin men, indien men begeert vooral juist van dien kant en met dat doel het te beschouwen, fouten kan aanwijzen – het een zeker eigen leven en raison d’être zal hebben dat die fouten overdonderen zal – in het oog van hen die karakter en het de dingen door den geest laten gaan apprecieeren.– En met al mijn fouten zal men mij nog zoo makkelijk niet overdonderen als men denkt. Ik weet te goed welk doel ik beoog, ik ben te vast en zeker overtuigd dat ik après tout op een regten weg ben – wanneer ik wil schilderen wat ik voel en voelen wat ik schilder – dan dat ik mij veel bekommer om wat de lui van mij zeggen.–
Toch maakt het mij soms het leven zeer moeielijk en – ik acht het zeer wel mogelijk sommige lui later spijt zullen hebben van dingen die ze hetzij van me zeiden hetzij tegenwerking of onverschilligheid waar ze me mede donderden.– Wat ik er tegen doe is mij zóó terugtrekken dat ik letterlijk geen andere lui meer zie dan – de boertjes – waar ik direkt mee te maken heb om ze te schilderen.–
En dit zal mijn systeem blijven en ’t kan zelfs best zijn ik binnen kort mijn atelier opgeef en in een hut ga wonen, zóó dat ik niets meer hoor of zie van wie zich beschaafde lui noemen.–
Waar ik tot U zeg en het meen dat ik echter wel vrienden wil blijven, is het omdat ik in U een streven zie dat ik zeer hoog acht.– Gij gaat goed diep in ’t volk en gij hebt wilskracht om het door te voeren.– Wanneer ik zeg, we kunnen weerkeerig elkaar misschien tot nut en tot steun zijn – dan zeg ik zulks omdat, in geval gij niet toegeeft aan conventies, gij denkelijk als gij meer bekend wordt welligt nog meer brutale dingen zult maken en dan er een bepaald gevecht kan komen met schilderijen van de eene rigting tegen de andere.– En in zulk een geval kan het goed zijn verschillende schilders eendragtig handelen. Van een anderen kant – ik geloof niet dat het nutteloos is van gedachten te wisselen en elkaars werk te zien.–
Ziehier nog een derde krabbeltje naar eene studie van gisteren .
Gegroet – de aanmerking over de handeling van de vrouw in ’t midden van uw compositie voel ik me gedrongen U in consideratie te geven, overigens vind ik de compositie zeer verstandig en ’t heele plan sympathiek. Als ge Wenkebach ziet, wil hem s.v.p. groeten.
b. à v.
Vincent
Ge ziet aan mijn croquis dat ik voor mij me nogal moeite geef juist om actie – bezig zijn – iets doen in mijn figuurtjes te krijgen.
ik vind het goed dat op uw compositie er althans één reeds bukt, het – aan den gang zijn van het werk is iets misschien wat veel verticale lijnen in de compositie moeielijker uit te drukken zou maken.–