Aan Theo van Gogh

Wasmes April 1879


Waarde Theo,


Het is tijd dat Gij weer eens iets van mij hoort, van t’huis hoorde ik dat Gij een paar dagen te Etten zijt geweest en dat Gij op reis waart voor de zaak. Van harte hoop ik dat Gij het goed hebt gehad op reis.

Gij zult dezer dagen wel eens nu en dan in de duinen en te Scheveningen zijn. Hier is het ook aantrekkelijk buiten met de lente en er zijn hier & daar plekken waar men zou kunnen meenen in de duinen te zijn van wege de heuvels.

Niet lang geleden heb ik een zeer interressanten togt gemaakt, ben toen namelijk 6 uur lang in een mijn geweest.

En wel in een van de oudste en gevaarlijkste mijn en van den omtrek, Marcasse genaamd. Die mijn staat in slechten naam van wege dat er velen in omkomen hetzij bij het afdalen of naar boven gaan of door stiklucht of gasontploffing of door het water in den grond of door het instorten van verouderde gangen enz. Het is een sombere plek en bij t’eerste gezigt heeft alles in den omtrek iets akeligs en doodsch. De arbeiders aldaar zijn meestendeels lieden vermagerd en verbleekt door de koorts en zien er vermoeid en uitgemergeld uit, verweerd en vroegtijdig verouderd, de vrouwen vaal en verlept evenzeer over ’t algemeen. Rondom de mijn armoedige mijnwerkerswoningen met een paar doode boomen, geheel zwart berookt, en dorenheggen, mestvaalten en aschhoopen, bergen onbruikbare steenkool &c. Maris zou er een prachtig schilderij van maken.

Straks zal ik beproeven er een schetsje van te maken om er u een gedacht van te geven.

Had een goeden gids, een man die reeds 33 jaar aldaar werkzaam is geweest, een vriendelijk en geduldig man die alles goed uitlegde en trachtte begrijpelijk te maken.

Zoo gingen wij zamen naar beneden, 700 meters diep ditmaal en gingen tot in de meest verborgen hoeken in die onderwereld.

De maintenages of gredins (cellen waar de arbeiders werken) die het verst van den uitgang verwijderd zijn noemt men “des caches” (verborgen plaatsen, plaatsen waar men zoekt). Deze mijn heeft 5 verdiepingen, 3 daarvan, de bovenste, zijn uitgeput en verlaten, men werkt er niet meer in van wege er geen steenkool meer is. Indien iemand het zou beproeven om een schilderij te maken van de maintenages, dat zou iets nieuws zijn en iets ongehoords of liever ongeziens. Verbeeld U eene reeks van cellen in een vrij naauwen en lagen gang, gestut door ruw houtwerk. In ieder van die cellen is een arbeider in een grof linnen pak, groezelig en bezoedeld als een schoorsteenveger, bij het flaauwe licht van eene kleine lamp bezig om de steenkool los te hakken. In sommige van die cellen staat de arbeider regtop, in anderen (veine tailles à plat) ligt hij plat op den grond.

De inrigting is min of meer als de cellen in een bijenkorf of als een donkeren somberen gang in een onderaardsche gevangenis of als eene reeks kleine weefgetouwen, of eigenlijk zij zien er uit als eene reeks bakovens zooals men ze bij de boeren ziet of de vakken in een grafkelder. De gangen zelf zijn als de groote schoorsteenen bij de brabantsche boeren.

In sommigen lekt het water overal door en het licht van de mijnwerkerslamp maakt er een zonderling effekt en weerkaatst als in een grot van druipsteen. Sommige arbeiders werken in de maintenages, anderen laden de losgemaakte steenkool in kleine wagens die langs rails als van een tramway vervoerd worden, het zijn vooral de kinderen die dit doen, zoowel jongens als meisjes. Er is ook een paardenstal aldaar 700 meters onder den grond met een stuk of 7 oude paarden die grootere hoeveelheden vervoeren en ze brengen naar de zoogenaamde accrochage, zijnde de plaats waar zij naar boven worden getrokken. Andere werklieden zijn bezig om de verouderde gangen te herstellen om het instorten te voorkomen, of om nieuwe gangen te maken in de steenkoolader. Even als de zeelieden aan land het heimwee hebben naar de zee ondanks al de gevaren en moeiten die hen bedreigen, zoo ook de mijnwerker, hij is liever beneden dan boven den grond.

De dorpen hier hebben iets verlatens en stils en uitgestorvens omdat het leven onder den grond is in plaats van boven. Men zou hier jaren lang kunnen zijn maar als men niet beneden in de mijnen geweest ware zou men nog geen juist gedacht hebben van den gang der zaken.

De lieden hier zijn zeer ongeleerd en onwetend, kunnen meestendeels niet lezen doch tegelijk verstandig en vlug in hun moeielijk werk, moedig, vrij klein van postuur maar vierkant in de schouders met sombere diepliggende oogen. Zij zijn handig in veel dingen en werken verbazend veel. Zeer zenuwachtig van gestel, ik bedoel niet zwak maar gevoelig. Hebben een ingekankerden en vastgewortelden haat en een innig wantrouwen jegens een iegelijk die over hen zou willen den baas spelen. Met de kolen branders moet men een kolenbrandersaard en karakter hebben en geen pretenties, trotschheid of meesterachtigheid, anders kan men met hen niet opschieten en zou nimmer hun vertrouwen winnen.


Heb ik U in der tijd verteld van dien mijnwerker die door gasontploffing deerlijk gebrand was. God zij dank hij is thans hersteld en gaat uit en begint heele einden te loopen tot oefening, zijne handen zijn nog zwak en het zal nog duren moeten eer hij in staat zal zijn om ze te gebruiken voor zijn werk, doch hij is behouden. Maar er zijn sedert nogal gevallen van typhus geweest en kwaadaardige koorts, o.a. van hetgeen men noemt “la sotte fievre” die maakt dat men akelige droomen heeft als de nachtmerrie en ijlt. Zoo zijn er weer veel ziekelijke en bedlegerige menschen, uitgemergeld op hun bed, zwak en ellendig.–

In een huis zijn allen ziek met koorts en zij hebben maar weinig hulp of geen zoodat daar de zieken de zieken oppassen. “ici c’est les malades qui soignent les malades” zei de vrouw, zooals le pauvre est l’ami du pauvre.–

Hebt Gij wat moois gezien in den laatsten tijd, zeer verlangend ben ik naar een brief van U.

Heeft Israels veel gewerkt in den laatsten tijd en Maris en Mauve.

Een paar nachten geleden is hier in den stal een veulen ter wereld gekomen, een aardig klein beest dat spoedig ferm op zijn pooten stond. De arbeiders houden hier veel geiten en er zijn overal jongen in de huizen, evenzoo de konijnen die hier ook algemeen zijn in de mijnwerkerswoningen.

Moet er op uit naar de zieken en moet dus eindigen, laat spoedig iets van U hooren om een teeken van leven te geven als Gij tijd mogt hebben.

Groet Uwe huisgenooten en Mauve bij gelegenheid, heb het zoo goed mogelijk en geloof mij steeds, met een handdruk in gedachten


Uw liefh. broer Vincent


Het afdalen in een mijn is een akelig ding in zoo ’n soort mand of kooi als een emmer in den put, maar dat in een put van 500-700 meters diep zoodat men op den grond naar booven ziende het daglicht ontwaart zoo ongeveer ter groote van een ster aan den hemel. Men heeft een gevoel als voor t’eerst in een schip op zee doch het is erger maar duurt gelukkig niet lang. De arbeiders raken er aan gewoon doch behouden evenwel een onoverwinnelijk gevoel van ijzing en afgrijzen dat hen bijblijft en dat niet zonder reden of ten onregte. Doch eenmaal beneden zijnde is het leed geleden en wordt de moeite rijk vergoed door hetgeen men ziet.


adres
Vincent van Gogh
chez Jean Baptiste Denis
Rue du petit Wasmes
Wasmes (Borinage, Hainaut)